A leerlingen zien geen verschil tussen Br en Br- B Leerlingen lezen table verkeerd af C GOED Cu en Cu2+ beide mogelijk D GOED staat in beide kolommen
Misvatting: herkennen ladingsverandering/elektronenoverdracht in een redoxreactie
A leerlingen zien ladingsverandering bij het ijzerion niet B leerlingen denken dat het een halfreactie / denkt dat er elektronen in de redoxvergelijking horen te staan C leerlingen denken dat chloor en chloride hetzelfde zijn D GOED Fe2+ verandert in Fe3+ dus elektronenoverdracht
Misvatting: herkennen van reductor in een reactievergelijking
A leerlingen zijn niet precies genoeg omdat chloride geen reductor is B GOED, Fe2+ staat elektronen af en wordt Fe3+ C leerlingen verwarren oxidator en reductor D leerlingen weten dat Cl- is wel een reductoris, maar reageert hier niet
Misvatting: als er HO+ in de reactie staat is het een zuur-base reactie
A leerlingen denken dat er H+ overdracht is, maar er is geen base aanwezig B GOED, lading overdracht, lading Mg verandert C geen zuur-base reactie, zie A D Leerlingen zien ionen en denken dat er een oplosreactie is. Auteurs: Arend, Ton, Hans
Misvatting: herkennen van ladingoverdracht
A leerlingen zien niet dat er geen H+ aanwezig is. B GOEDlading overdracht, lading Al verandert in Al3+ C Leerlingen denken dat als er 1 stof ontstaat dit een ontledingsreactie is. Dit is toch eigenlijk een raar Antwoord? Kan je dan niet beter de reactive andersom zetten? D fout, geen zout voor de pijl, Mg reageert, Mg2+ is wel opgelost
Misvatting: Dat er een een halfreactie geen ladingbalans hoeft te zijn.
A Leerlingen vergeten dat er elektronen in de halfrecatie moeten staan. alleen de atoombalans klopt B GOED Auteurs: Guus M, Ton B, Arend B
Misvatting: Dat er een een halfreactie geen ladingbalans hoeft te zijn.
A fout, atoombalans en ladingsbalans kloppen niet B fout, De H -tjes kloppend maar de lading niet C fout, De H-tjes niet kloppend maar de bijbehorende lading wel D GOED
Misvatting: Verkeerde interpretatie van waarnemingen
A GOED B fout, er is geen zoutzuur aanwezig / wordt geen zoutzuur gevormd C fout, koper is geen zuur D fout koper wordt een ion
De vragen en toelichtingen vallen onder een CC BY-SA 4.0 licentie https://creativecommons.org/licenses/by-sa/4.0
Misvatting: je noteert een zuur altijd in losse ionen, ook als het een zwak zuur is
A Leerlingen denken dat dit is de notatie van sterk zuur in losse ionen, HCOOH is een zwak zuur B Leerlingen denken dat notatie van zwak zuur in verkeerde losse ionen: geen tweewaardig zuur, CO2 heeft ook iets met zuren te maken, toch? C GOED zwak zuur noteren als moleculaire stof D Leerlingen denken dat wel losse deeltjes, maar geen ionladingen
Misvatting: je noteert een zuur altijd in losse ionen, ook als het een zwak zuur is
A Leerlingen denken dat dit is de notatie van sterk zuur in losse ionen, CHCOOH is een zwak zuur B GOED Leerlingen denken dat zwak zuur noteren als moleculaire stof C Leerlingen denken dat het is een oplossing dus (aq) en geen vloeibare stof D Leerlingen denken dat bij een oplossing laten we HO weg
Misvatting: je noteert een sterk zuur zoals een zwak zuur
A GOED B leerlingen denken dat salpeterzuur een zwak zuur is en dat deze notatie geldt C leerlingen denken dat de notatie in losse deeltjes is, maar dat er geen ionladingen genoteerd hoeven worden D leerlingen hebben ‘oplossing’ opgevat als molecuul en water
Misvatting: pH wordt hoger als [H+] stijgt (voorkennis is verschil zwakke /sterke zuren!)
A leerlingen denken dat dit een zuur is en dat is het niet; OF ze denken dat een zoutoplossing geen pH heeft en dus een pH=0 B zuur: ioniseert volledig leerlingen herkennen een eenwaardig sterk zuur dus [H+] = concentratie oplossing. Juiste antwoord, want hoe sterker het zuur hoe lager de pH ( bij dezelfde concentratie) C GOED: tweewaardig sterk zuur: ioniseert volledig dus [H+] > concentratie oplossing ( Gerda: zwavelzuur volledig tot HSO4- ioniseert en niet tot SO42- en heeft hierdoor een lager [ H+] dan HCl. Teven is HCL zuurder dan zwavelzuur gezien hun pKa) D leerlingen zien een driewaardig zwak zuur [H+] < lager dan concentratie oplossing, en ze denken dat het een sterk zuur is, met dus een hele lage pH
Misvatting: pH wordt hoger als [H+] stijgt (voorkennis is verschil zwakke /sterke zuren!)
A GOED: pH = 7 leerling weet dat water neutraal is B de leerling herkent een eenwaardig sterk zuur: ioniseert volledig dus [H+] = 0,1 M C de leerling herkent een tweewaardig sterk zuur: ioniseert volledig dus [H+] > 0,1 M D de leerling herkent een driewaardig zwak zuur [H+] < 0,1M, wordt aangezien voor sterk zuur
Misvatting: dat natronloog en zoutzuur als zuivere stoffen worden gezien ipv oplossingen(mengsel) met ionen.
A leerlingen denken niet in ionen, ze gaan ervan uit dat de stoffen zuivere stoffen zijn. B leerlingen denken deels in ionen C GOED leerlingen denken in ionen en dat die H+ en OH- met elkaar reageren D leerlingen denken dat natronloog en zoutzuur in een oplossing zitten maar natriumchloride niet in ionen.
De vragen en toelichtingen vallen onder een CC BY-SA 4.0 licentie https://creativecommons.org/licenses/by-sa/4.0
Deze PowerPoint bevat diagnostische vragen over chemisch rekenen
Misvatting: molverhouding uit reactievergelijking gebruiken als massaverhouding
A molverhouding (fout) gebruikt als massaverhouding ( 2 : 1 ) B voor zuurstof is de massa 16,00 gebruikt; of 32,00 en molverhouding niet gebruikt C molverhouding als massaverhouding gebruikt ( 1 : 2 ) D juist
Auteurs: Doesjka Nijdeken en Suzy Maljaars
Misvatting: molverhouding uit reactievergelijking gebruiken als massaverhouding
A juist B molverhouding gebruikt als massaverhouding ( 1 : 3 ) C molverhouding (fout) gebruikt als massaverhouding ( 3 : 1 ) D 9,0 gram waterstof en uitrekenen hoeveel gram stikstof er ontstaat (getallen omgedraaid)
Auteurs: Doesjka Nijdeken en Suzy Maljaars
Misvatting: molverhouding in reactievergelijking niet goed toepassen bij rekenen aan reacties
A molverhouding ammoniak : zuurstof omgewisseld ( 7 : 4 ipv 4 : 7 ) B molverhouding ammoniak en zuurstof bij elkaar opgeteld (7 + 4 = 11) dan doorgaan met 7/11 van 10,0 mol = 6,36 mol C juist D rekenen met massaverhouding (10,0 mol is dan 10,0 gram, delen door 17,03, delen door 4, vermenigvuldigen met 7, vermenigvuldigen met 32,00)
Auteurs: Doesjka Nijdeken en Suzy Maljaars
De vragen en toelichtingen vallen onder een CC BY-SA 4.0 licentie https://creativecommons.org/licenses/by-sa/4.0
Misvatting: wat betekent het Romeinse cijfer II nu eigenlijk?
A GOED B leerlingen denken dat de II betekent dat er 2 ijzerionen zijn C leerlingen denken dat de II slaat op het aantal positieve ladingen en het aantal negatieve ladingen D de formule ziet er enigszins bekend uit, het is ijzer(III)sulfide
Misvatting: veelgemaakte fout is het “vergeten” of verkeerd noteren van de lading van het ijzerion.
A is niet goed, de lading van ijzer moet er bij B GOED C leerlingen denken dat de 3 achter CO betekent dat de lading van ijzer ook 3 is. D leerlingen denken dat de IV erin moet omdat er in totaal 4 ionen in zitten
Misvatting: onjuiste notatie van het fluoride(ion)
A GOED B leerlingen denken dat dat fluor altijd F2 is C leerlingen denken dat de Fl fluor is D combi van b en c
Misvatting: wat is de juiste notatie van het sulfaat(ion)
A leerlingen denken dat de sulfide sulfaat is B leerlingen denken niet en maken er iets niet bestaands van C leerlingen denken dat sulfiet sulfaat is net als nitraat D GOED
Misvatting: wat moeten we met (IV)?
A leerlingen denken dat er letterlijk vertaald moet worden (dus geen subscript) B leerlingen denken dat de haakjes niet nodig zijn C leerlingen denken dat er letterlijk vertaald moet worden (met subscript) D GOED
De vragen en toelichtingen vallen onder een CC BY-SA 4.0 licentie https://creativecommons.org/licenses/by-sa/4.0
Misvatting: Leerlingen denken dat zuurstof energie bevat of brandstof is.
A Leerlingen denken dat zuurstof energie bevat / een brandstof is. B Leerlingen verwarren het afbreken van voedingsstoffen door enzymen met verbranding. C GOED
Misvatting: De leerlingen denken dat verbranding alleen in specifieke cellen plaatsvindt en begrijpen niet dat dit in alle cellen plaatsvindt.
A Leerlingen denken dat alleen rode bloedcellen zuurstof gebruiken omdat ze weten dat zuurstof daar bindt. B Leerlingen denken dat alleen spiercellen zuurstof gebruiken omdat spieren ze weten dat spieren veel energie nodig hebben. C Leerlingen weten dat de longen zuurstof opnemen en denken daarom dat alleen die cellen het gebruiken. D GOED
Misvatting: Leerlingen verwarren de functies van de celorganellen.
A Leerlingen denken dat de celkern alles regelt en dus ook de verbranding daar plaatsvindt. B Leerlingen verwarren fotosynthese met verbranding. C Leerlingen verwarren de anaërobe dissimilatie met de aërobe. D GOED
Tip: afhankelijk van het niveau kun je variëren met celonderdelen
Misvatting: Leerlingen denken dat planten niet aan verbranding doen. Leerlingen denken dat de fotosynthese de ademhaling bij planten is, en leerlingen denken dat de cellulaire ademhaling of verbranding bij planten alleen in de nacht plaatsvindt.
A Leerlingen denken dat de fotosynthese voor een plant voldoende is om aan energie te komen. B Leerlingen denken dat er alleen verbranding plaatsvindt tijdens fotosynthese, omdat alleen dan glucose wordt gemaakt. C Leerlingen denken dat de verbranding alleen in de nacht plaatsvindt, want dan ademen ze CO uit. D GOED
Misvatting: Leerlingen weten dat planten zuurstof kunnen maken, maar zien niet in dat planten ook zelf zuurstof nodig hebben. Leerlingen denken dat planten altijd koolstofdioxide inademen en zuurstof uitademen. Leerlingen denken dat planten nooit zuurstof hoeven op te nemen omdat ze zelf zuurstof kunnen maken.
A Leerlingen denken dat de plant zuurstof maakt als bijproduct en dit zelf niet nodig heeft. B Leerlingen halen fotosynthese en dissimilatie door elkaar en daarnaast dezelfde fout als bij antwoord C. C Leerlingen denken dat de plant overdag geen zuurstof nodig heeft, want dan is er fotosynthese. D GOED
Tip vervolgvraag: Waar haalt de plant de zuurstof vandaan overdag en ‘s nachts?
Misvatting: Leerlingen hebben meerdere misvattingen rondom temperatuur en verbranding in endo- en exotherme dieren.
A GOED
Tip: Laat leerlingen samen bespreken en opschrijven waarom ze een antwoord kiezen zodat je zicht krijgt op de specifieke misvattingen in jouw klas. Tip: Laat de antwoorden op volgorde zetten van meeste verbranding naar minste verbranding (A – B – D – C).
Let op: licht toe dat de haai en de dolfijn in dit voorbeeld dezelfde grootte en activiteit hebben.
Misvatting: Leerlingen denken dat enzymen verbruikt worden i.p.v. dat ze gebruikt worden.
A Leerlingen denken dat het enzym net als in een chemische reactie wordt omgezet in een andere stof. B Leerlingen verwarren substraat met product. Zie toelichting bij A. C Leerlingen denken dat het enzym wordt verbruikt/kapot gaat door de reactie en maar één keer gebruikt kan worden. D GOED
Misvatting: Leerlingen begrijpen niet goed waardoor enzymactiviteit afwijkt van het optimum bij lagere en hogere temperaturen.
A GOED B Leerlingen kijken naar de y-as, maar weten niet dat de enzymen bij P allemaal nog functioneel zijn en bij Q al een deels gedenatureerd. C Leerlingen zien waarschijnlijk de gedenatureerde enzymen als niet actieve enzymen.
Misvatting: Leerlingen begrijpen niet goed waardoor enzymactiviteit afwijkt van het optimum bij lagere en hogere temperaturen.
A Leerlingen denken dat dat bij een hogere temperatuur de enzymen bruikbaarder worden (door meer beweging). B Leerlingen begrijpen niet dat de hogere temperatuur zorgt voor minder bruikbare enzymen door denaturatie. C GOED
De vragen en toelichtingen vallen onder een CC BY-SA 4.0 licentie: https://creativecommons.org/licenses/by-sa/4.0
Deze PowerPoint bevat diagnostische vragen bij het thema evolutie.
Misvatting: Leerlingen denken dat virussen levende wezens zijn.
A Leerlingen denken dat virussen bacteriën zijn. B Leerlingen denken dat virussen schimmels zijn. C Leerlingen denken dat virussen dieren zijn. D GOED
Misvatting: Leerlingen denken dat álle plantencellen bladgroenkorrels hebben.
A Leerlingen denken dat alle plantencellen bladgroenkorrels hebben. B Leerlingen denken dat alle delen die zonlicht kunnen ontvangen bladgroenkorrels hebben. C GOED D Leerlingen denken dat fotosynthese alleen kan worden uitgevoerd in de bladeren en dat dus enkel daar de bladgroenkorrels aanwezig zullen zijn.
Misconcept: Leerlingen verwarren het celmembraan en de celwand
A GOED B Leerlingen tellen het aantal cellen zonder celkern C Leerlingen denken dat elke menselijke cel een (zichtbare) celkern heeft én een celwand. D Leerlingen denken dat menselijke cellen een celwand hebben
Overgenomen van www.diagnosticquestion.com
Misvatting: Leerlingen begrijpen niet dat een hogere taxonomische categorie alle onderliggende categorieën omvat..
A Leerlingen denken dat alle soorten samen een familie vormen. B Leerlingen denken dat alle alle soorten samen komen in een geslacht. C GOED D Leerlingen denken dat orde een hogere taxonomische rang is dan klasse.
Misvatting: Leerlingen verwarren amfibieën en reptielen. Ze kunnen denken dat amfibieën altijd in het water leven en reptielen altijd op het land.
A Leerlingen denken dat reptielen hetzelfde zijn als amfibieën. B Leerlingen denken dat reptielen altijd op het land leven. C GOED D Leerlingen denken dat reptielen er anders uitzien.
Vervolgvraag: Hoe kun je zien dat het een reptiel/amfibie is?
Misvatting: Leerlingen denken dat alles wat vliegt een vogel is.
A Leerlingen zien vleugels en denken automatisch dat het een vogel is. B Leerlingen menen in de vlieghuid schubben te herkennen. C GOED
Misvatting: Leerlingen herkennen de veren niet en weten dat pinguïns niet kunnen vliegen, dus denken ze dat het geen vogels kunnen zijn.
A GOED B Leerlingen kiezen dit wellicht door de schubben op de poten? C Leerlingen denken dat een pinguïn haren heeft
Misvatting: Leerlingen denken dat alle kleine kruipende ongewervelden insecten zijn.
A GOED B Leerlingen denken dat spin(achtigen) ook insecten zijn. C Leerlingen hebben een een eigen idee wat wel of niet valt onder insecten. D Leerlingen denken dat alle geleedpotigen insecten zijn.
De spin (8 poten), de schorpioen (8 poten, scharen zijn kaakdelen) en de duizendpoot (poten aan elk segment) zijn andere geleedpotigen.
Misvatting: Leerlingen vergissen zich in welke naam met een hoofdletter moet.
A Leerlingen denken dat beide namen met een hoofdletter moeten B GOED C Leerlingen denken dat de soortnaam met een hoofdletter moet
Misvatting: Leerlingen vergissen zich in welke naam als eerste wordt genoemd in de
A GOED B Leerlingen denken dat de soortnaam eerst moet.
Misvatting: Leerlingen denken dat de laatste naam overeen moet komen bij verwantschap.
A Leerlingen denken dat de soortnaam moet overeenkomen voor verwantschap. B Leerlingen denken dat twee keer regularis betekent dat het zeker verwant is. C GOED
De vragen en toelichtingen vallen onder een CC BY-SA 4.0 licentie: https://creativecommons.org/licenses/by-sa/4.0
Er geldt Ekin = ½ mv^2. Als je kijkt naar de kinetische energie, dan zie je dat de snelheid v in het kwadraat staat. Als de snelheid 2x zo groot wordt, dan wordt de kinetische energie 2^2 = 4 keer zo groot.
Misvatting:
A De snelheid wordt 2x zo groot. Dat zorgt ervoor dat v² 4x zo groot wordt. Daardoor wordt de kinetische energie ook 4x zo groot. B De snelheid wordt 2x zo groot. Dat zorgt ervoor dat v² 4x zo groot wordt. Daardoor wordt de kinetische energie ook 4x zo groot. C Correct D –
Bij het aanspannen van de boog ontstaat veerenergie, dus rechts van de omzetting. De arbeid die hiervoor wordt geleverd komt uit de spieren, die gebruiken chemische energie.
Misvatting:
A Correct B Hier wordt chemische energie (uit de spieren) omgezet in zwaarte-energie (want de pijl moet omhoog) en warmte. C Hier wordt veerenergie (van de gespannen boog) omgezet in kinetische energie en warmte. D Hier wordt kinetische energie (van de pijl) omgezet in warmte (door wrijving). Ook wordt er door de zwaartekracht nog zwaarte-energie omgezet in kinetische energie.
De veerkracht hangt af van de uitrekking: Fveer = ½ C · u^2. De veerenergie neemt dus af als de uitrekking afneemt. Dat is alleen tijdens het wegschieten van de pijl het geval. Veerenergie wordt dan omgezet in kinetische energie.
Misvatting:
A De veerenergie is hier 0 J en blijft 0 J B De veerenergie neemt hier toe, want de uitrekking neemt toe. C Correct D De veer zit nu weer in de evenwichtsstand, en heeft dus geen veerenergie meer.
De arbeid van een kracht is negatief als het voorwerp in tegengestelde richting beweegt t.o.v. de richting van die kracht. De zwaartekracht wijst altijd omlaag. Dus de arbeid van de zwaartekracht is negatief als de pijl omhoog beweegt. Dat is dus bij het oppakken en in de boog leggen van de pijl. Je kunt dit ook zien aan de hand van de formule W = F · s · cos(α)
Misvatting:
A De pees van de boog beweegt hier niet. Geen kracht en dus geen arbeid. B Correct C De veerkracht is vooruit, en de beweging van de pijl is ook vooruit. Dus is de arbeid die de veerkracht verricht hier positief D De veer is niet meer in contact met de pijl. De veerkracht werkt dus ook niet meer, en daarom is er ook geen arbeid.
De arbeid van een kracht is negatief als het voorwerp in tegengestelde richting beweegt t.o.v. de richting van die kracht. De zwaartekracht wijst altijd omlaag. Dus de arbeid van de zwaartekracht is negatief als de pijl omhoog beweegt. Dat is dus bij het oppakken en in de boog leggen van de pijl. Je kunt dit ook zien aan de hand van de formule W = F · s · cos(α)
Misvatting:
A Correct B De pijl beweegt alleen horizontaal. De zwaartekracht verricht dus geen arbeid. C De pijl beweegt alleen horizontaal. De zwaartekracht verricht dus geen arbeid. D De pijl beweegt nu (behalve horizontaal) naar beneden. De beweging van de pijl is dus in dezelfde richting als de zwaartekracht. Dus de arbeid die de zwaartekracht nu verricht is positief.
Als de boog ontspant wordt veerenergie omgezet. De pijl krijgt snelheid, dus kinetische energie.
Misvatting:
A Vóór het ontspannen van de boog is er nog geen beweging, dus er is geen sprake van kinetische energie. Ook gaat de pijl niet omhoog, dus de zwaarte-energie blijft gelijk. B Nu ontstaat er tijdens het afschieten veerenergie. Maar de veerenergie wordt gebruikt om de pijl kinetische energie te geven. C Correct D De pijl gaat niet omhoog, dus de zwaarte-energie blijft gelijk.
De veerenergie wordt omgezet in kinetische energie en zwaarte-energie van de pijl. Er is echter ook wrijving, dus een klein gedeelte van de veerenergie wordt omgezet in warmte.
Misvatting:
A Er is wel wrijving. Dat betekent dat er energie ‘ontsnapt’ in de vorm van warmte. Er geldt dus Eveer,0 = Ek,eind + Ez,eind + Q B Dit zou betekenen dat de energie ná het afschieten meer is dan vóór het afschieten. Energie kan je nooit extra maken. C Correct
Volgens de wet van behoud van energie is de ingaande energiestroom altijd gelijk aan de uitgaande energiestroom. Pijl 1 en 2 zijn samen even groot als de ingaande energiestroom.
Misvatting: Hier wordt gecontroleerd of leerlingen de wet van behoud van energie kennen. Het kan een mooie opstap zijn voor de volgende vraag
A Nu gaat er meer energie in dan er uit komt. Dan verdwijnt er dus energie. Dat kan niet, energie is altijd behouden B Nu gaat er meer energie in dan er uit komt. Dan verdwijnt er dus energie. Dat kan niet, energie is altijd behouden C Nu komt er meer energie uit dan erin komt. Dan ontstaat er dus energie. Dat kan niet, energie is altijd behouden D Correct E Nu komt er meer energie uit dan erin komt. Dan ontstaat er dus energie. Dat kan niet, energie is altijd behouden
De wet van behoud van energie zegt dat de totale energie van een gesloten systeem niet kan veranderen. Het is wel mogelijk om de ene vorm van energie om te zetten in een andere. Bijvoorbeeld: als je een bal laat vallen wordt zwaarte-energie omgezet in kinetische energie. Zin 2 is in tegenspraak met de eerste. Die kan dus niet waar zijn
Misvatting:
A Correct. B Dit gaat in tegen de wet van behoud van energie. C Bij een remmende auto wordt bewegingsenergie omgezet in warmte. Er verdwijnt dus geen energie. D Zin 1 klopt wel, je kunt de ene vorm van energie omzetten in een andere
De formule voor de kinetische energie is 𝐸kin=12𝑚𝑣2. Bij gelijke massa is de kinetische energie dus evenredig met het kwadraat van de snelheid. In situatie 1 is de snelheid 0, dus is er ook geen kinetische energie. In situatie 3 is de snelheid 2x zo groot als in situatie 2. De kinetische energie is in situatie 3 dus 22=4 keer zo groot als in situatie 2.
Misvatting: Leerlingen denken soms dat de kinetische energie recht evenredig is met de snelheid.
A De kinetische energie in situatie 1 is 0 J. 2x 0 J is nog steeds 0J B De snelheid is twee keer zo groot, maar dat maakt de kinetische energie (die evenredig is met het kwadraat van de snelheid) 4x zo groot. C Correct D De kinetische energie in situatie 1 is 0 J. 2x 0 J is nog steeds 0J
De formule voor de kinetische energie is 𝐸_kin=1/2 𝑚𝑣^2. Bij gelijke massa is de kinetische energie dus evenredig met het kwadraat van de snelheid. In situatie 1 is de snelheid 0, dus is er ook geen kinetische energie. In situatie 3 is de snelheid 2x zo groot als in situatie 2. De kinetische energie is in situatie 3 dus 2^2=4 keer zo groot als in situatie 2.
Misvatting: Leerlingen denken soms dat de kinetische energie recht evenredig is met de snelheid.
A De kinetische energie in situatie 1 is 0 J. 2x 0 J is nog steeds 0J B De snelheid is twee keer zo groot, maar dat maakt de kinetische energie (die evenredig is met het kwadraat van de snelheid) 4x zo groot. C Correct D De kinetische energie in situatie 1 is 0 J. 2x 0 J is nog steeds 0J
Bij elke optie begin je met dezelfde hoeveelheid energie, zowel de zwaarte- als de kinetische energie zijn in alle drie de situaties gelijk. Als de bal de grond raakt heeft deze alleen kinetische energie. Dus in alle drie de situaties is de kinetische energie (en dus de snelheid) gelijk.
Misvatting: Deze vraag is een opstapje voor de volgende vraag. De misvatting zit hem in het hoogste punt. Als je een bal recht omhoog gooit, zal hij in het hoogste punt alleen zwaarte-energie hebben, omdat de snelheid op dat moment 0 is. Maar als je de bal onder een hoek weggooit, heeft hij ook op het hoogste punt nog een snelheid.
A De bal wordt schuin weggegooid, hij heeft dus nog wel een horizontale snelheid op het hoogste punt. Daarom is er ook kinetische energie op dat punt. Ook heeft de bal een beginhoogte, en dus een zwaarte-energie. B De bal wordt schuin weggegooid, hij heeft dus nog wel een horizontale snelheid op het hoogste punt. Daarom is er ook kinetische energie op dat punt. C Correct D Zie uitwerking
Bij elke optie begin je met dezelfde hoeveelheid energie, zowel de zwaarte- als de kinetische energie zijn in alle drie de situaties gelijk. Als de bal de grond raakt heeft deze alleen kinetische energie. Dus in alle drie de situaties is de kinetische energie (en dus de snelheid) gelijk.
Misvatting: Leerlingen denken dat de eindsnelheid groter is als je de bal recht naar beneden gooit. Met de wet van behoud van energie is snel te zien dat dat niet klopt.
A Gebruik de wet van behoud van energie. Met welke energiesoorten begin je? En waarmee eindig je? B Gebruik de wet van behoud van energie. Met welke energiesoorten begin je? En waarmee eindig je? C Gebruik de wet van behoud van energie. Met welke energiesoorten begin je? En waarmee eindig je? D Correct
De vragen en toelichtingen vallen onder een CC BY-SA 4.0 licentie https://creativecommons.org/licenses/by-sa/4.0
A: Hier is geen sprake van een verduistering B: CORRECT: de maan staat tussen de zon en de aarde in. Daardoor kan een klein stukje van de aarde in de schaduw van de maan komen. Dan kan je vanaf die plek de zon niet meer zien, een zonsverduistering. C: Hierbij past een maansverduistering. De maan kan zich in de schaduw van de aarde bevinden. D: De maan staat in het echt veel dichter bij de aarde dan bij de maan. Daarom kan situatie D nooit plaatsvinden.
Opmerking: In situatie B en C vindt niet altijd een verduistering plaats. Het baanvlak van de maan rond de aarde is niet precies gelijk aan het baanvlak van de aarde rond de zon. Daardoor is het meestal gewoon volle- of nieuwe maan.
Misvatting:
A: CORRECT: doordat de aardas scheef staat, staat bijvoorbeeld het noordelijk halfrond meer naar de zon gericht. Hierdoor wordt per etmaal meer energie van de zon ontvangen, en daardoor is het zomer B: De afstand tussen de aarde en de zon verandert maar heel weinig, en ook nog eens op een hele grote tijdschaal. C: De stromingen in de oceaan zorgen wel voor zachtere winters in Europa, maar zijn niet de oorzaak van de seizoenen D: De aantrekkingskracht van de maan op de aarde zorgt voor eb en vloed, maar veroorzaakt niet de seizoenen
Opmerking: De bovenstaande uitleg bij de missers vallen niet onder de stof voor havo 5.
A: CORRECT: De linkerkant van de maan wordt beschenen. De rechterkant is donker. Vanaf de aarde zie je de helft van de maan verlicht. B: De linkerkant van de maan wordt beschenen. De rechterkant is donker. Vanaf de aarde zie je alleen de rechterkant van de maan. Het is dan dus nieuwe maan. C: De linkerkant van de maan wordt beschenen, de rechterkant van de maan is donker. Vanuit de aarde zie je de linkerkant. Het is dan dus volle maan. Het kan hier ook een maansverduistering zijn. D: De maan staat in het echt veel dichter bij de aarde dan bij de maan. Daarom kan situatie D nooit plaatsvinden.
A: Hier is geen sprake van een verduistering want het licht van de zon kan zowel de aarde als de maan bereiken. B: CORRECT: de maan staat tussen de zon en de aarde in. Daardoor kan een klein stukje van de aarde in de schaduw van de maan komen. Dan kan je vanaf die plek de zon niet meer zien, een zonsverduistering. C: Hierbij past een maansverduistering. De maan kan zich in de schaduw van de aarde bevinden. D: De maan staat in het echt veel dichter bij de aarde dan bij de maan. Daarom kan situatie D nooit plaatsvinden.
Opmerking: In situatie B en C vindt niet altijd een verduistering plaats. Het baanvlak van de maan rond de aarde valt niet precies samen met het baanvlak van de aarde rond de zon. Daardoor is het meestal gewoon volle- of nieuwe maan.
De vragen en toelichtingen vallen onder een CC BY-SA 4.0 licentie: https://creativecommons.org/licenses/by-sa/4.0
Misvatting: Leerlingen hebben moeite om (x,t) en (v,t) diagrammen uit elkaar te houden.
In een (x,t)-diagram is eenparige beweging te herkennen aan een rechte lijn. De lijn loopt niet horizontaal, dus de snelheid is niet 0. A De helling neemt toe (de lijn loopt steeds steiler), dus de snelheid is niet constant.. B Correct C De plaats blijft gelijk, dus de snelheid is 0 m/s
Misvatting: Leerlingen halen de begrippen plaats, verplaatsing en snelheid vaak door elkaar.
A Dit is de beginplaats gedeeld door de tijd. Maar om de snelheid te vinden moet je het verschil in plaats delen door de tijd. B Correct C Je hebt waarschijnlijk de eindsnelheid gedeeld door de eindtijd. Dit is echter niet de helling van de lijn. De formule is v=Δ𝑥Δ𝑡. Je moet dus het verschil in plaats nemen, hier 120 – 40 = 80 m. D Dit is de afstand die is afgelegd (Δ𝑥), maar de snelheid is gevraagd. E Dit is de plaats, niet de snelheid. Als het een (v,t) diagram was geweest, dan was de eindsnelheid inderdaad 120 m/s geweest. Misvatting: Leerlingen halen de begrippen plaats, verplaatsing en snelheid vaak door elkaar.
A Dit is de beginplaats gedeeld door de tijd. Maar om de snelheid te vinden moet je het verschil in plaats delen door de tijd. B Correct C Je hebt waarschijnlijk de eindsnelheid gedeeld door de eindtijd. Dit is echter niet de helling van de lijn. De formule is v=Δ𝑥/Δ𝑡. Je moet dus het verschil in plaats nemen, hier 120 – 40 = 80 m. D Dit is de afstand die is afgelegd (Δ𝑥), maar de snelheid is gevraagd. E Dit is de plaats, niet de snelheid. Als het een (v,t) diagram was geweest, dan was de eindsnelheid inderdaad 120 m/s geweest.
Misvatting: Leerlingen hebben moeite om (x,t) en (v,t) diagrammen uit elkaar te houden.
Hoe steiler het (x,t) diagram, hoe groter de snelheid. Grafiek B is het steilst, en beschrijft dus de beweging met de hoogste snelheid
A Deze grafiek is van een voorwerp dat stilstaat. B Correct C Deze grafiek eindigt het hoogst, maar hij begint al met een voorsprong. Het verschil in plaats is groter bij grafiek B D Deze grafiek is van een voorwerp dat stilstaat.
De vragen en toelichtingen vallen onder een CC BY-SA 4.0 licentie https://creativecommons.org/licenses/by-sa/4.0
Misvatting: Leerlingen denken dat je oog zich aanpast aan het donker. Ze realiseren zich niet dat er licht in je oog moet komen om iets te kunnen zien Er valt geen licht op de tafel. Er komt ook geen licht van de tafel in Leo zijn oog, hij kan de tafel niet zien.
A Correct B In het donker worden je ogen wel gevoeliger voor licht, maar als er geen licht is, krijg je ook niks te zien C Om iets te zien moet er licht van het voorwerp in je oog vallen. Als er geen licht is, dan is er ook niets te zien.
Misvatting: Leerlingen denken dat de helft van het beeld wegvalt. De bovenkant of de onderkant (want een positieve lens heeft een beeld dat ondersteboven is).
Het beeld wordt minder lichtsterk, omdat er minder lichtstralen door de lens kunnen, maar je ziet nog steeds het hele beeld scherp. Want vanaf elk punt van het voorwerp kunnen er nog steeds lichtstralen via de lens naar het beeld gaan. Let op, dit werkt alleen als het voorwerp dat de lens afdekt heel dicht bij de lens staat. Als het verder weg staat zal een deel van het beeld verdwijnen, omdat er vanaf dat deel van het voorwerp geen pad naar de lens is.
A Er komt in totaal minder licht op de lens. Er komt dus ook minder licht op het scherm. B Ook de lichtstralen van de onderste helft van het voorwerp kunnen via de onderste helft van de lens het scherm bereiken C Ook de lichtstralen van de bovenste helft van het voorwerp kunnen via de onderste helft van de lens het scherm bereiken D Goed
Misvatting: Veel leerlingen weten hoe het werkt met kleuren verf mengen. Maar bij licht werkt het anders! Hier geldt bijvoorbeeld: groen + rood = geel.
De pixels van je scherm zijn kleine lampjes. Je mengt met pixels dus licht.
A Geel is een mengkleur bij kleuren mengen met licht B Blauw en Rood geven geen geel, maar magenta C Geel is een mengkleur bij kleuren mengen met licht D Correct
Misvatting: Leerlingen denken dat een rode roos het rode licht opneemt en de rest weerkaatst. Alledrie de foute antwoorden hinten op dit idee
De kleur die je ziet komt doordat het voorwerp uit het witte licht alleen die kleur in je oog laat komen
A Correct B Niet goed. Juist het rode licht wordt weerkaatst C Niet goed. De roos kaatst alleen rood weerkaatsen D Niet goed. Cyaan is de mengkleur van groen en blauw
Misvatting: Leerlingen hebben nog geen vast idee over golflengte en frequentie. Ook gaat het over 𝑣=𝑓⋅𝜆. Je kunt hier niet één grootheid aanpassen en de rest constant houden. De frequentie van het licht verandert niet. Dat bepaald namelijk de energie van het licht, en energie is behouden. De formule 𝑣=𝑓⋅𝜆 laat zien dat als de snelheid afneemt, ook de golflengte af moet nemen (f blijft geljk)
A Als de snelheid verandert en de rest blijft gelijk, dan klopt de formule 𝑣=𝑓⋅𝜆 niet meer B Als de golflengte verandert en de rest blijft gelijk, dan klopt de formule 𝑣=𝑓⋅𝜆 niet meer C Correct D Dan zou er niets veranderen bij de overgang van het ene medium naar het andere. Oftewel: geen breking
Misvatting: Leerlingen hebben nog geen vast idee over golflengte en frequentie. Ook gaat het over 𝑣=𝑓⋅𝜆. Je kunt hier niet één grootheid aanpassen en de rest constant houden. De frequentie van het licht verandert niet. Dat bepaald namelijk de energie van het licht, en energie is behouden. De formule 𝑣=𝑓⋅𝜆 laat zien dat als de snelheid afneemt, ook de golflengte af moet nemen (f blijft geljk)
A Als de snelheid verandert en de rest blijft gelijk, dan klopt de formule 𝑣=𝑓⋅𝜆 niet meer B Als de golflengte verandert en de rest blijft gelijk, dan klopt de formule 𝑣=𝑓⋅𝜆 niet meer C Correct D Dan zou er niets veranderen bij de overgang van het ene medium naar het andere. Oftewel: geen breking
Misvatting: In de afgelopen vraag zijn we bezig met frequentie, golflengte en snelheid. Leerlingen blijven soms in dat denkbeeld hangen. Nu testen we of ze doorhebben dat bij een reflectie alleen de richting van de snelheid van het licht verandert. Licht dat reflecteert van een glad oppervlak verandert niet van eigenschappen. Alleen de richting van de snelheid verandert.
A Zie uitleg B Zie uitleg C Zie uitleg D Zie uitleg E Zie uitleg F Correct
Misvatting: Leerlingen denken dat de spiegel even groot moet zijn als je gezicht. Bedenk dat de spiegel zich altijd precies in het midden bevindt tussen je gezicht en het spiegelbeeld van je gezicht. Als je kijklijnen tekent van het gespiegelde gezicht naar je echte oog, dan zullen die lijnen convergeren. Bij de spiegel zijn ze halverwege, en is de afstand tussen de stralen dus ook gehalveerd. Je hebt dus maar de helft van de grootte van je gezicht nodig
A Niet goed. Je ziet maar de helft van je gezicht B Goed. Lichtstralen van de onderkant van je gezicht komen volgens hoek I = hoek r in je oog C Niet goed. Je hoeft maar de helft schoon te maken D Niet goed. Je hoeft maar de helft schoon te maken
Misvatting: Leerlingen Licht met een kleine golflengte wordt sterker gebroken door het prisma. Van zichtbaar licht heeft blauw (eigenlijk violet) de kleinste golflengte, rood licht de grootste.
A Niet goed. Blauw licht heeft een kleinere golflengte dan groen B Niet goed. Paars licht heeft een kleinere golflengte dan groen C Correct D Zie uitleg E Zie uitleg
De vragen en toelichtingen vallen onder een CC BY-SA 4.0 licentie https://creativecommons.org/licenses/by-sa/4.0