GV-10 Misvatting: Breuken en negatieve exponenten door elkaar halen
A: Haalt gebroken en negatieve exponenten door elkaar B: Schrijft 16 in breukvorm, maar vergeet de negatieve exponent C: Juist D: Schrijft 2 uit breukvorm, maar vergeet de negatieve exponent
GV-11 Misvatting: Breuken en negatieve exponenten door elkaar halen
A: Schrijft 27 in breukvorm, maar vergeet de negatieve exponent B: Schrijft 1/3 uit breukvorm, maar vergeet de negatieve exponent C: Juist D: Haalt gebroken en negatieve exponenten door elkaar
Natuurkunde voor niveau havo 4, vwo 6, havo, vwo, havo 3, havo 5, vwo 4, vwo 5, vwo, 6, vwo, 4, vwo, 5
Diagnostische vragen over de normaalkracht en de zwaartekracht bij versnelling. Veel situaties waar de normaal- en zwaartekracht niet gelijk zijn aan elkaar.
Misvatting: Dit is de bekende situatie. Een voorwerp is in rust op een horizontale vloer, dan geldt Fz = FN. De meeste leerlingen zullen deze vraag goed hebben (Vraag c). Benadruk hier de redenering: Voorwerp is in rust, dus (1e wet v Newton) geldt Fres = 0. De enige krachten die werken op de passagier zijn Fz en FN, dus geldt Fz = FN.
A: De leerling vergist zich mogelijk met een neerwaartse versnelling. Of met een voorwerp op een hellend vlak. B: De leerling vergist zich met een opwaartse versnelling op een horizontaal vlak. C: Correct D: Als het soort beweging bekend is kun je dit weten.
Misvatting: Fz altijd gelijk is aan FN.
A: Onjuist, de leerling vergist zich in de richting van de Fres. B: Correct. Om een Fres te opwaarts te creëren moet FN > Fz zijn. C: De leerling die dit antwoord zit nog met het misconcept dat Fz altijd gelijk is aan FN. Deze leerling heeft niet door dat bij een vertraging of versnelling op een horizontaal vlak Fz niet gelijk kan zijn aan FN. D: Als het soort beweging bekend is kun je dit weten.
Misvatting: Fz altijd gelijk is aan FN.
A: De leerling vergist zich mogelijk met een neerwaartse versnelling. Of met een voorwerp op een hellend vlak. B: De leerling vergist zich met een opwaartse versnelling op een horizontaal vlak. C: Correct, als een voorwerp is met een constante snelheid op een horizontale vloer beweegt, dan geldt: De resulterende kracht de Fres= 0 N en is Fz = FN. D: Als het soort beweging bekend is kun je dit weten.
Misvatting: Fz altijd gelijk is aan FN. Een leerling die B antwoordt heeft een nieuw misconcept te pakken: Als er een versnelling is, dan is FN kleiner dan Fz. Met deze vraag controleer je of leerlingen de redenering uit de vorige vragen zelf kunnen opstellen. Vraag wel na hoe de redenering werkt, want ‘andersom dan bij het versnellen’ is niet voldoende bewijs van leren.
A: Correct. Een omhooggaande lift die vertraagd heft een Fres naar beneden dus geldt Fz > FN. B: Een leerling die dit antwoordt geeft heeft een nieuw misconcept te pakken: Als er een versnelling is, dan is FN kleiner dan Fz. C: De leerling die dit antwoord zit nog met het misconcept dat Fz altijd gelijk is aan FN. Deze leerling heeft niet door dat bij een vertraging of versnelling op een horizontaal vlak Fz niet gelijk kan zijn aan FN. D: Als het soort beweging bekend is kun je dit weten.
Misvatting: Het misconcept is hier dat een weegschaal je massa meet. Hij meet de normaalkracht (en dat gedeeld door 9,81). De Fz is steeds hetzelfde, en de Fn was alleen bij het versnellen groter dan Fz.
A: Correct. Als de lift omhoog versnelt geldt dat de FN > Fz . De weegschaal meet de normaalkracht (en dat gedeeld door 9,81). Dus geeft hier het meeste aan. B: Deze leerling heeft niet door dat als een voorwerp is met een constante snelheid op een horizontale vloer beweegt, dan geldt: De resulterende kracht de Fres= 0 N en is Fz = FN. De weegschaal meet de normaalkracht (en dat gedeeld door 9,81). En geeft hier dus de juiste massa aan. C: De leerling vergist zich mogelijk in de richting van de resulterende kracht en heeft niet door dat hier juist gekdt dat FN < Fz. en de weegschaal juist de laagste waarde aangeeft. D: Een leerling die dit antwoordt geeft nog niet goed door wat een weegschaal meet. Leg die leerling uit dat er veren in een weegschaal zitten. Dat het dus een soort veerunster is. En die meet een kracht. De weegschaal zit tussen de vloer en jou, en meet dus de kracht die de vloer op jou uitoefent (en andersom). Dat is de normaalkracht.
De vragen en toelichtingen vallen onder een CC BY-SA 4.0 licentie: https://creativecommons.org/licenses/by-sa/4.0
DI-3 Misvatting: Kettingregel niet correct gebruiken.
A Kettingregel vergeten te gebruiken. Gedifferentieerd alsof 3𝑥^2 wordt gedifferentieerd. B De 2 gebruikt. In G&R wordt de formule alleen als 𝑓(𝑥)=𝑎(𝑏𝑥+𝑐)^𝑑 gegeven, waardoor de misvatting kan ontstaan dat het eerste getal na het haakje moet worden gebruikt. C Correct D Geeft weer wanneer leerlingen geen idee hebben hoe een soortgelijk probleem aan te pakken
DI-4 Misvatting: Kettingregel niet correct gebruiken bij gebroken functies.
A Leerling denkt −2−1=−1 bij het berekenen van de nieuwe exponent. B Correct C Kettingregel vergeten te gebruiken. Gedifferntieerd als 7𝑥^(−2). D Alleen herschreven, niet gedifferentieerd.
DI-5 Misvatting: Verkeerd herleiden van een gebroken functie.
A Allereerst de formule gelezen als 6/3𝑥+6/1, hierna foutief herleid tot 6𝑥/3+6. B De formule gelezen als 6/3𝑥+6/1. C Correct D Bij het herschrijven de regel voor herschrijven van 𝑐/〖(𝑎𝑥+𝑏)〗^𝑛 verward met de regel voor het herschrijven van c√(𝑎𝑥+𝑏)
DI-6 Misvatting: Kettingregel niet correct gebruiken.
A Kettingregel vergeten te gebruiken. Gedifferentieerd alsof 3𝑥^2 wordt gedifferentieerd. B Correct C De 2 niet gebruikt. In G&R wordt de formule alleen als 𝑓(𝑥)=𝑎(𝑏𝑥+𝑐)^𝑑 gegeven, waardoor de misvatting kan ontstaan dat het eerste getal na het haakje moet worden gebruikt. D Geeft weer wanneer leerlingen geen idee hebben hoe een soortgelijk probleem aan te pakken
G-11 Misvatting: Niet herkennen of je bij het berekenen van een zijde in een driehoek de sinusregel of de cosinusregel moet gebruiken
A: Juist, er zijn twee zijden en een ingesloten hoek gegeven en de zijde tegenover de ingesloten hoek wordt gevraagd B: Onjuist, er is geen ‘setje’ (hoek+ zijde er tegenover) bekend, dus er zijn te weinig gegevens voor de sinusregel C: Onjuist, zie boven D: Onjuist, zie boven
G-12 Misvatting: Niet herkennen of je bij het berekenen van een zijde in een driehoek de sinusregel of de cosinusregel moet gebruiken
A: Juist, er zijn drie zijden gegeven en er wordt een hoek gevraagdB: Onjuist, er is geen ‘setje’ (hoek+ zijde er tegenover) bekend, dus er zijn te weinig gegevens voor de sinusregel C: Onjuist, zie boven D: Onjuist, zie boven
G-13 Misvatting: Niet herkennen of je bij het berekenen van een zijde in een driehoek de sinusregel of de cosinusregel moet gebruiken
A: Onjuist, voor het gebruik van de cosinusregel heb je nog een zijde nodig.B: Juist, er is één ‘setje’ (hoek+ zijde er tegenover) bekend, en een hoek van een tweede ‘setje’ C: Onjuist, zie boven D: Onjuist, zie boven
G-14 Misvatting: Niet herkennen of je bij het berekenen van een zijde in een driehoek de sinusregel of de cosinusregel moet gebruiken
A: Juist, er zijn twee zijden en een ingesloten hoek gegeven, dus kun je de zijde tegenover de gegeven hoek berekenenB: Onuist, er is geen ‘setje’ (hoek+ zijde er tegenover) bekend, dus er zijn te weinig gegevens om de sinusregel te kunnen gebruiken C: Onjuist, zie boven D: Onjuist, zie boven
G-15 Misvatting: Niet herkennen of je bij het berekenen van een zijde in een driehoek de sinusregel of de cosinusregel moet gebruiken
A: Onjuist, voor het gebruik van de cosinusregel heb je nog een derde zijde nodig om de hoek te kunnen berekenen.B: Juist, er is één ‘setje’ (hoek en zijde er tegenover) bekend en een zijde van het tweede setje. C: Onjuist, zie boven D: Onjuist, zie boven
G-16 Misvatting: Niet herkennen of je bij het berekenen van een zijde in een driehoek de sinusregel of de cosinusregel moet gebruiken
A: Juist, er zijn 3 zijden bekend en er wordt een hoek gevraagd, dus kun je de cosinusregel gebruiken.B: Onjuist, er is geen ‘setje’ (hoek en zijde er tegenover) bekend, dus zijn er te weinig gegevens om de sinusregel te kunnen gebruiken C: Onjuist, zie boven D: Onjuist, zie boven
G-17 Misvatting: Niet herkennen of je bij het berekenen van een zijde in een driehoek de sinusregel of de cosinusregel moet gebruiken
A: Onjuist, hoek B zou je nog kunnen berekenen, maar dan heb je nog steeds een zijde extra nodigB: Juist, eris één ‘setje’ (hoek en zijde er tegenover) bekend, en door hoek B te berekenen met de hoekensom, kun je vervolgens AC met de sinusregel berekenen C: Onjuist, zie boven D: Onjuist, zie boven
G-18 Misvatting: Niet herkennen of je bij het berekenen van een zijde in een driehoek de sinusregel of de cosinusregel moet gebruiken
A: Onjuist, voor de cosinusregel heb je minimal twee gegeven zijdes nodigB: Onjuist, er is geen ‘setje’ (hoek en zijde er tegenover) bekend. Voor de sinusregel heb je minimaal één bekende zijde nodig C: Onjuist, zie boven D: Juist, zie boven
De vragen en toelichtingen vallen onder een CC BY-SA 4.0 licentie https://creativecommons.org/licenses/by-sa/4.0
Deze PowerPoint bevat diagnostische vragen over chemisch rekenen
Misvatting: molverhouding uit reactievergelijking gebruiken als massaverhouding
A molverhouding (fout) gebruikt als massaverhouding ( 2 : 1 ) B voor zuurstof is de massa 16,00 gebruikt; of 32,00 en molverhouding niet gebruikt C molverhouding als massaverhouding gebruikt ( 1 : 2 ) D juist
Auteurs: Doesjka Nijdeken en Suzy Maljaars
Misvatting: molverhouding uit reactievergelijking gebruiken als massaverhouding
A juist B molverhouding gebruikt als massaverhouding ( 1 : 3 ) C molverhouding (fout) gebruikt als massaverhouding ( 3 : 1 ) D 9,0 gram waterstof en uitrekenen hoeveel gram stikstof er ontstaat (getallen omgedraaid)
Auteurs: Doesjka Nijdeken en Suzy Maljaars
Misvatting: molverhouding in reactievergelijking niet goed toepassen bij rekenen aan reacties
A molverhouding ammoniak : zuurstof omgewisseld ( 7 : 4 ipv 4 : 7 ) B molverhouding ammoniak en zuurstof bij elkaar opgeteld (7 + 4 = 11) dan doorgaan met 7/11 van 10,0 mol = 6,36 mol C juist D rekenen met massaverhouding (10,0 mol is dan 10,0 gram, delen door 17,03, delen door 4, vermenigvuldigen met 7, vermenigvuldigen met 32,00)
Auteurs: Doesjka Nijdeken en Suzy Maljaars
De vragen en toelichtingen vallen onder een CC BY-SA 4.0 licentie https://creativecommons.org/licenses/by-sa/4.0
Dit is een PowerPoint met diagnostische vragen bij het thema ademhaling.
Misvatting: Leerlingen denken dat het bloed van moeder en foetus mengt.
A Leerlingen denken dat het bloed van de moeder het zuurstof brengt naar het weefsel van de foetus. B Leerlingen denken dat het bloed van het kind het lichaam van de moeder in gaat. C Leerlingen denken dat in de placenta het bloed van moeder en kind mengt en zo stoffen uitwisselt. D GOED
Misvatting: Leerlingen begrijpen niet goed waar de foetus zuurstof vandaan haalt.
A Leerlingen denkt dat de foetus met zijn eigen longen zuurstof kan opnemen B GOED C Leerlingen denkt dat de foetus zuurstof kan opnemen uit het vruchtwater D Leerling denkt dat het elders vandaan komt, bijv. Dat het bloed van de moeder het brengt tot in de foetus
Misvatting: Leerlingen denken dat de eicel eruit komt tijdens de menstruatie.
A Leerlingen denken dat de eicel eruit komt tijdens de menstruatie. B GOED C Leerlingen weten dat het baarmoederslijmvlies wordt verwijderd, maar denken dat de eicel óók wordt verwijderd.
Misvatting: Leerlingen denken dat de onbevruchte eicel tijdens de menstruatie wordt uitgescheiden.
A Leerlingen denken dat de onbevruchte eicel tijdens de menstruatie wordt uitgescheiden B GOED C Leerlingen denken dat de onbevruchte eicel onderweg naar buiten wordt afgebroken in de baarmoeder
Misvatting: Leerlingen denken dat de morning-afterpil innesteling voorkomt en daardoor altijd werkt. Maar het stelt de ovulatie uit en als die al is geweest kun je zwanger worden ondanks dat je de morning-afterpil hebt geslikt. Voor meer info zie: https://www.thuisarts.nl/zwangerschap-voorkomen/ik-heb-onveilige-seks-gehad-hoe-zorg-ik-dat-ik-niet-zwanger-word
A GOED B Leerlingen denken dat de morning-afterpil het baarmoederslijmvlies aanpast, zodat innesteling wordt voorkomen. C Leerlingen denken dat de hormonen in de morning-afterpil een abortus veroorzaken. Wellicht een verwarring met de abortus pil.
Misvatting: Leerlingen denken dat de bevruchting plaatsvindt in een verkeerd deel van het voortplantingsstelsel van de vrouw.
A Leerlingen weten dat hier het zaad wordt afgezet, dus zij denken dat hier ook de bevruchting plaatsvindt. B Leerlingen weten dat hier het embryo gaat ontwikkelen, dus zij denken dat hier ook de bevruchting plaatsvindt. C GOED D Leerlingen verwarren eileider en eierstok met elkaar.
Misvatting: Leerlingen denken dat een sterilisatie invloed op de zaadproductie en het orgasme.
A Leerlingen denken dat er zonder zaadcellen ook geen orgasme mogelijk is. B Leerlingen denken dat de zaadleiders zaadcellen maken. C GOED D Leerlingen denken dat sterilisatie invloed heeft op de hormoonhuishouding.
Misvatting: Leerlingen denken dat een sterilisatie andere functies van het voortplantingsstelsel beperkt
A Leerlingen denken dat de functie van de clitoris beperkt wordt, zoals bij besnijdenis B Leerlingen denken dat de functie van de eierstok beperkt is C Leerlingen denken dat de functie van de baarmoeder / hormonen uit de eierstok beperkt is D GOED
Misvatting: Leerlingen denken dat een eeneiige tweeling is ontstaan uit een eicel die is bevrucht door twee zaadcellen.
A GOED B Leerlingen denken dat een tweeling ontstaat door twee zaadcellen. C Leerlingen denk dat een tweeling kan ontstaan uit twee eicellen en één zaadcel. D Leerlingen halen eeneiige en tweeeiige tweeling door elkaar.
Misvatting: Leerlingen denken dat een tweeling is ontstaan uit een eicel die is bevrucht door twee zaadcellen.
A Leerlingen halen eeneiige en tweeeiige tweelingen door elkaar. B Leerlingen denken dat een tweeling is ontstaan uit een eicel die is bevrucht door twee zaadcellen. C Leerlingen denken dat de twee eicellen door één zaadcel worden bevrucht. D GOED
Misvatting: Leerlingen denken dat vrouwen alleen vruchtbaar zijn tijdens de ovulatie en weten nu hoelang de zaadcel en eicel leven.
C GOED
Doordat de zaadcel meerdere dagen (ongeveer 3) kan blijven leven in de eierstok, kan seks ook 3 dagen voor de ovulatie tot een bevruchting leiden. De eicel left ongeveer 24 uur dus maximal een dag na de ovulatie kan er nog bevruchting optreden.
Misvatting: Leerlingen denken dat de ovulatie altijd op de 14e dag plaatsvindt en zijn zich niet bewust van de manieren waarop dit kan afwijken
D GOED
De vragen en toelichtingen vallen onder een CC BY-SA 4.0 licentie: https://creativecommons.org/licenses/by-sa/4.0
Deze PowerPoint bevat diagnostische vragen bij het thema bloedsomloop.
Misvatting: Leerlingen denk dat alle slagaders zuurstofrijk zijn en alle aders zuurstofarm
A GOED B Leerlingen zien ader en denken dat deze altijd zuurstof zijn C Leerlingen weten niet dat de aorta een zuurstofrijk bloedvat is
Tip: je kan antwoord C eventueel weglaten Tip: je kan eventueel ook een navelstrengslagader of navelstrengader toevoegen
Misvatting: Leerlingen denk dat alle slagaders zuurstofrijk zijn en alle aders zuurstofarm
A Leerlingen zien slagader en denken dat deze altijd zuurstofrijk zijn B GOED C Leerlingen denken dat de poortader zuurstof rijk is
Tip: je kan antwoord C eventueel weg laten
Misvatting: Leerlingen weten de stroomrichting van het bloed door het hart niet en/of vergeten dat er tussen de harthelften nog een kleine bloedsomloop zit
C GOED
Tip: je kan zelf variaties maken door het onderdeel in de vraag te veranderen
Misvatting: Leerlingen denken dat in haarvaten het bloed langzaam stroomt doordat de haarvaten nauw zijn en de kleine diameter van de haarvaten voor een grotere weerstand zorgt. In werkelijkheid stroomt het bloed langzamer door een groot oppervlak van het haarvatennet.
A Leerlingen denken dat een kleinere diameter voor een grote weerstand zorgt en dus de snelheid remt B GOED C Leerlingen denken dat de gezamenlijke inhoud van slagaders groter is dan van haarvaten D Leerlingen denken dat het verlies aan stroomsnelheid komt door de langere tijd met weerstand
Tip: je kunt deze vraag ook stellen met bloeddruk in de vraag
Misvatting: Leerlingen denken dat hartspierweefsel de benodigde zuurstof krijgt van het bloed dat door de boezems en kamers stroomt.
A Leerlingen passen ten onrechte de regels voor naamgeving van bloedvaten toe op de kransslagader B Leerlingen denken dat de hartspier zuurstof krijgt vanuit het bloed dat zich in de linkerkamer bevindt C Leerlingen denken dat de hartspiercellen zuurstof krijgen vanuit de aorta D GOED
Misvatting: Leerlingen kennen het begrip poortader niet goed en kunnen niet beredeneren waar voedingsstoffen het lichaam inkomen
A Leerlingen denken dat voedingsstoffen in de bovenste helft van het lichaam opgenomen worden B Leerlingen beseffen niet dat de lever zelf ook al voedingsstoffen gebruikt en het hier dus lager is dan in de poortader C Leerlingen weten dat het bloed in de onderste helft van het lichaam opgenomen wordt maar realiseren niet dat hier voedingsstofrijk bloed gemengd is met voedingsstofarm bloed uit de andere organen D GOED
Tip: als vervolgstap kun je leerlingen de bloedvaten in de goede volgorde laten zetten (bv van hoog naar laag: D – B – C – A)
Misvatting: Leerlingen hebben (vanuit de onderbouw) het idee dat er één poortader is vanuit de darmen naar de lever.
A Leerlingen denken dat er alleen vanuit de darmen een poortader naar de lever gaat B Leerlingen denken dat er alleen vanuit de darmen een poortader naar de lever gaat C GOED D Leerlingen denken dat ook vanuit de endeldarm het bloed eerst naar de lever gaat
Tip: pas op met gebruik in de onderbouw, het kan wenselijk zijn het daar simpeler te houden. Indien wel toegepast in onderbouw kun je hem versimpelen door D weg te halen en een optie met alleen de dunne darm toe te voegen.
Misvatting: Leerlingen denken dat de linkerkamer meer bloed wegpompt, omdat deze gespierder is.
A Leerlingen denken deze meer wegpompt omdat deze groter is. B Leerlingen halen de linker- en de rechterkamer door elkaar. C GOED
Misvatting: Leerlingen begrijpen niet dat zuurstof zich ook in het lichaam verplaatst zonder gehecht te zijn aan een rode bloedcel.
A GOED B Leerlingen denken dat bloedcellen per definitie niet buiten de bloedbaan kunnen komen C Leerlingen denken dat weefselvloeistof en bloedplasma hetzelfde zijn D Leerlingen denken dat zuurstof niet zonder rode bloedcellen verplaatst kan worden
Misvatting: Leerlingen denken dat koolstofdioxide alleen door rode bloedcellen of alleen door plasma getransporteerd wordt.
A Leerlingen denken dat koolstofdioxide alleen door plasma wordt getransporteerd B Leerlingen denken dat koolstofdioxide alleen door de rode bloedcellen wordt getransporteerd C GOED D Leerlingen denken dat bloedplaatjes ook een rol hebben bij het transport in de bloedsomloop
De vragen en toelichtingen vallen onder een CC BY-SA 4.0 licentie https://creativecommons.org/licenses/by-sa/4.0
Misvatting: leerlingen weten de naamgeving van carbonzuren niet goed toe te passen met Binas tabel 66D (hoe heet het en hoe tel je het mee) A leerlingen denken dat de zuurgroep niet meetelt in de stamnaam B leerlingen denken dat de dubbele binding in de zuurgroep benoemd moet worden alsof er een dubbele binding in het koolstofskelet aanwezig is C GOED D leerlingen herkennen de zuurgroep niet in de naam E leerlingen gebruiken een naam uit BINAS 66D waarbij de carbonzuurgroep als voorvoegsel wordt gekozen F leerlingen gebruiken een naam uit BINAS 66D waarbij de carbonzuurgroep als voorvoegsel wordt gekozen EN tellen de carbonzuurgroep niet mee in de stamnaam
Misvatting: Leerlingen denken dat een enkel fluoratoom niet kan voorkomen en dat fluor in een molecuul altijd F is; leerlingen vergeten dat een waterstofatoom moet worden vervangen door een fluoratoom en niet door een fluormolecuul. fluor als element is F.
A GOED B leerlingen denken dat een waterstofatoom wordt vervangen door een fluoratoom, bij antwoord B wordt dit over het hoofd gezien C leerlingen denken dat omdat fluor als element voorkomt als twee-atomig molecuul denken leerlingen dat fluor altijd als F voorkomt D leerlingen denken dat de formules van methaan en fluor zijn hier samengevoegd, leerlingen houden geen rekening met de covalentie van C E leerlingen denken dat dit is de formule van difluormethaan, als leerlingen denken dat fluor altijd als F (en waterstof als H) voorkomt is dit de molecuulformule die wordt genoemd
Misvatting: Leerlingen maken meerdere fouten bij de naamgeving, omdat voorkennis in de weg zit. A leerlingen denken dat de atoomsoort broom altijd als Br wordt weergegeven, dus dat geen telwoord nodig is B leerlingen gebruiken “methaan” alsof het een atoomsoort is, en een verbinding methaan-twee-broomatomen zoals bij andere moleculaire stoffen C leerlingen gokken op grond van BINAS 66D zonder de systematische regels toe te passen D juiste antwoord
Misvatting: leerlingen interpreteren de definitie van een isomeer totaal verkeerd.
A leerlingen herkennen niet dat een nieuwe zijketen een ander molecuul oplevert, iets is alleen een isomeer als het dezelfde stamnaam heeft, B GOED leerlingen denken dat als een molecuul een hoek om wordt getekend het een heel ander molecuul is C leerlingen herkennen niet dat een nieuwe zijketen een ander molecuul oplevertiets is alleen een isomeer als het dezelfde stamnaam heeft, D leerlingen herkennen niet dat een nieuwe zijketen een ander molecuul oplevertiets is alleen een isomeer als het dezelfde stamnaam heeft,
Misvatting: leerlingen vergissen zich in de juiste notatie van de -OH groep. Alleen als de -H aan een C-atoom zit, mag alleen een atoombinding worden getekend; als de -H aan een ander atoom zit, mag dit niet. Zie syllabus. LET OP: uitzondering zijn de aldehyden, daar moet de -H worden uitgeschreven.
A veel voorkomende verwarring met methanol, de laatste C heeft 5 atoombindingen B O- ipv OH C OH-groep verkeerd om, waardoor covalentie van O en H onjuist worden aangegeven D GOED
Misvatting: Leerlingen verwarren additie met substitutie. Bij additie is een alkeen betrokken, en ontstaat slechts 1 reactieproduct. Bij substitutie ontstaat een waterstofhalogenide.
A leerlingen halen additie en substitutie door elkaar B deze vergelijking is niet kloppend, bevat wel de juiste stoffen C GOED D leerlingen denken dat er H ontstaat bij een substitutiereactie met een halogeen, is wel een veel gemaakte fout
Misvatting: Leerlingen verwarren additie met substitutie. Bij additie is een alkeen betrokken, en ontstaat slechts 1 reactieproduct. Bij substitutie ontstaat een waterstofhalogenide. A GOED B leerlingen denken dat de waterstofatomen vrijkomen als H; lijkt heel erg op de substitutie, leerlingen halen deze door elkaar C leerlingen verwarren substitutie met additie D leerlingen denken als er een product ontstaat uit twee beginstoffen het altijd additie is. dit is een additie (als in: het lijkt op twee beginstoffen en één eindproduct), er is geen alkeen maar een alkaan en zo worden de molecuulformules fout
Misvatting: leerlingen vergissen zich in de plaatsing van de -H en -OH in de estergroep, de estergroep wordt verkeerd gelinkt aan zuurgroep uit reactieproduct (COMM: Misschien onder andere ipv in ieder geval?)
A Leerlingen denken dat bij hydrolyse is water beginstof is en geen reactieproduct B leerlingen denken verkeerd-om gehydrolyseerd, leerlingen gokken dit molecuul omdat het bekend voorkomt C GOED D leerlingen denken verkeerd-om gehydrolyseerd, leerlingen gokken dit molecuul omdat het bekend voorkomt
De vragen en toelichtingen vallen onder een CC BY-SA 4.0 licentie https://creativecommons.org/licenses/by-sa/4.0
Misvatting: wat betekent het Romeinse cijfer II nu eigenlijk?
A GOED B leerlingen denken dat de II betekent dat er 2 ijzerionen zijn C leerlingen denken dat de II slaat op het aantal positieve ladingen en het aantal negatieve ladingen D de formule ziet er enigszins bekend uit, het is ijzer(III)sulfide
Misvatting: veelgemaakte fout is het “vergeten” of verkeerd noteren van de lading van het ijzerion.
A is niet goed, de lading van ijzer moet er bij B GOED C leerlingen denken dat de 3 achter CO betekent dat de lading van ijzer ook 3 is. D leerlingen denken dat de IV erin moet omdat er in totaal 4 ionen in zitten
Misvatting: onjuiste notatie van het fluoride(ion)
A GOED B leerlingen denken dat dat fluor altijd F2 is C leerlingen denken dat de Fl fluor is D combi van b en c
Misvatting: wat is de juiste notatie van het sulfaat(ion)
A leerlingen denken dat de sulfide sulfaat is B leerlingen denken niet en maken er iets niet bestaands van C leerlingen denken dat sulfiet sulfaat is net als nitraat D GOED
Misvatting: wat moeten we met (IV)?
A leerlingen denken dat er letterlijk vertaald moet worden (dus geen subscript) B leerlingen denken dat de haakjes niet nodig zijn C leerlingen denken dat er letterlijk vertaald moet worden (met subscript) D GOED
De vragen en toelichtingen vallen onder een CC BY-SA 4.0 licentie https://creativecommons.org/licenses/by-sa/4.0
VF-36 Misvatting: omzetten toename of afname in procenten naar groeifactor op een verkeerde manier
A: afname genomen in plaats van toename B: 0,5 in plaats van 0,05 (toename van 50%) C: goed D: groeifactor gelijk genomen aan groeipercentage
VF-37 Misvatting: omzetten toename of afname in procenten naar groeifactor op een verkeerde manier
A: afname van 15% in plaats van 1,5% genomen B: alleen een min ervoor omdat het een afname is C: toename van 1,5% genomen D: goed
VF-38 Misvatting: omzetten toename of afname in procenten naar groeifactor op een verkeerde manier
A: 250 gedeeld door 100, maar het is een toename, dus 100+250 = 350 en dan pas delen door 100 B: 100-250=-150 en dan -150/100=-1,5 C: goed D: groeifactor gelijk genomen aan groeipercentage
VF-39 Misvatting: Omzetten van groeifactor naar procentuele toename of afname op een verkeerde manier
A: Procentuele toename gelijk aan groeifactor (klopt niet) B: Alleen vermenigvuldigd met 100 C: Goed 2,5*100-100=150% D: x10 gedaan
VF-40 Misvatting: Omzetten van groeifactor naar procentuele toename of afname op een verkeerde manier
A: Alleen vermenigvuldigt met 100 B: Goed (1,025*100-100=2,5) C: Procentuele toename gelijkgesteld aan groeifactor D: komma verkeerd (groeifactor zou dan 1,25 moeten zijn)
VF-41 Misvatting: Formules van de verschillende verband worden door elkaar gehaald
A: combi lineair en exponentieel B: lineair verband C: kwadratisch verband D: goed
VF-42 Misvatting: Omzetten van groeifactor naar andere tijdseenheid
A: goed B: van week naar dag berekend C: van week naar dag berekend maar in plaats van omgekeerde het tegengestelde genomen D: vermenigvuldigen in plaats van machtsverheffen
VF-43 Misvatting: Omzetten van groeifactor naar andere tijdseenheid
A: van maand naar jaar B: goed C: tot de macht -12 in plaats van 1/12 D: delen in plaats van machtsverheffen
VF-44 Misvatting: Berekening groeifactor en richtingscoëfficiënt wordt vaak door elkaar gehaald
A: richtingscoëfficiënt berekend B: combi rc en groeifactor C: goed (y neemt toe van 5 naar 14 in 4 stapjes) D: x en y omgedraaid
VF-45 Misvatting: Berekening groeifactor en richtingscoëfficiënt wordt vaak door elkaar gehaald
A: richtingscoëfficiënt berekend B: combi rc en groeifactor C: goed (y neemt toe van 2 naar 64 in 5 stapjes) D: x en y omgedraaid
VF-46 Misvatting: Lineair verband en exponentieel verband wordt vaak door elkaar gehaald
A: formule voor lineair verband juist opgesteld, maar er werd gevraagd naar een exponentieel verband B: Lineair verband, maar voor berekening rc de berekening van de groeifactor gebruikt C: goed D: groeifactor berekend met berekening richtingscoëfficiënt en daarna (2,1) ingevuld om begingetal te vinden
VF-47 Misvatting: Er is niet altijd duidelijk welke formule bij exponentieel verband hoort
A: formule/grafiek hoort bij lineair verband B: Formule/grafiek hoort bij een derdegraads verband C: Goed D: C is goed
De vragen en toelichtingen vallen onder een CC BY-SA 4.0 licentie https://creativecommons.org/licenses/by-sa/4.0