Medische beeldvorming
Natuurkunde voor niveau havo 4, vwo 6, havo, vwo, havo 3, vwo 3, havo 5, vwo 4, vwo 5, vwo, 6, vwo, 3, vwo, 4, vwo, 5
Diagnostische vragen over het vervallen van deeltjes. Wat gebeurt er als de hoeveelheid kernen twee keer halveert?
halveringstijd, diagnostische vragen, kernen, iol
Hieronder zie je de dia’s inclusief toelichting. Gebruik de knop hieronder om de presentatie (Powerpoint) te downloaden.
Download presentatie (.pptx)

Misvatting: De leerling merkt het verschil tussen het doorlaten van straling en het tegenhouden van straling niet op.
A: 25% wordt doorgelaten (2x gehalveerd) maar de vraag is hoeveel er tegengehouden wordt
B: Als de plaat 4,0 cm dik was, zou hij 50% tegenhouden. Maar hij is 8,0 cm dik
C: Correct
D: De eerste 4,0 cm houdt 50% van de straling tegen. De volgende 4,0 cm houdt 50% van de **overgebleven** straling tegen. Dat is 50% van 50%, dus 25% van de oorspronkelijke straling.

Misvatting: Het misconcept hier is dat een bestraald voorwerp zelf radioactief wordt. Het verschil tussen bestralen en besmetten. Het tweede misconcept dat hier speelt is dat een röntgenfoto wordt gemaakt met een radioactieve bron. Dat is onjuist er wordt een kunstmatige stralingsbron, een röntgenmap gebruikt.
Stelling A: Röntgenstraling is ioniserend. Dat betekent dat het in staat is elektronen die rond atomen vliegen weg te slaan. Als het atoom deel uitmaakte van een groter molecuul, dan kan dat molecuul uit elkaar vallen. Daardoor raakt je cel beschadigd. Stelling A is dus waar.
Stelling B: Je wordt niet besmet met een ioniserende of radioactieve bron en wordt dus zelf geen stralingsbron.
Op basis van het bovenstaande:
A: Fout
B: Correct
C: Fout
D: Fout

Misvatting:
Na één halveringstijd is de helft van de oorspronkelijke stof vervallen, dus er zijn nog 500 kernen over. Deze kernen zijn vervallen in een andere atoomsoort. Deze blijft in principe aanwezig in het materiaal. (Het zou kunnen dat de andere stof gasvormig is. In dat geval zou dat gas kunnen ontsnappen waardoor je met 500 kernen van de oorspronkelijke stof blijft zitten. Er zijn echter ook in een eventuele gasvorm wel degelijk 500 kernen van deze stof over.
A: Correct
B: Dit zou betekenen dat álle oorspronkelijke atomen zijn vervallen. Na één halveringstijd is slechts de helft van de atomen vervallen.
C: Bij een vervalreactie verandert het oorspronkelijke atoom in een atoom van een andere soort (een andere isotoop). Deze andere isotoop blijft wel aanwezig.
D: Van de oorspronkelijke stof zijn nog 500 kernen over.

De vragen en toelichtingen vallen onder een CC BY-SA 4.0 licentie: https://creativecommons.org/licenses/by-sa/4.0