Elektriciteit Lading en stroom
Natuurkunde voor niveau havo 4, vwo 6, havo, vwo, havo 3, havo 5, vwo 4, vwo 5, vwo, 6, vwo, 4, vwo, 5
Diagnostische vragen over lading en stroom
lading, stroom, elektronen, diagnostische vragen, iol
Hieronder zie je de dia’s inclusief toelichting. Gebruik de knop hieronder om de presentatie (Powerpoint) te downloaden.
Download presentatie (.pptx)

Misvatting: De leerlingen verwarren de stroomrichting van de elektronemen met de richting van de stroom I en realiseren zich niet dat I de positieve stroom is. De positieve kernen zitten vast in het metaalrooster, en kunnen dus niet bewegen.
Antwoord
A: De richting van e stroom klopt deze is altijd van plus naar min, het is immers een positieve stroom. De elektronen stromen niet van plus naar min want ongelijksoortige lading trekt elkaar aan en gelijksoortige lading stoot elkaar af.
B: is correct. De elektronen zijn de deeltjes die bewegen in een schakeling. Deze zijn negatief geladen, en bewegen dus van min naar plus. We zien negatieve lading van min naar plus bewegen. Dat komt op hetzelfde neer als positieve lading van plus naar min. Stroom is de beweging van positieve lading, dus van plus naar min.
C: De richting van de stroom klopt niet deze is altijd van plus naar min, het is immers een positieve stroom. De elektronen stromen niet van plus naar min want ongelijksoortige lading trekt elkaar aan en gelijksoortige lading stoot elkaar af.
D: De richting van de stroom klopt niet deze is altijd van plus naar min, het is immers een positieve stroom. De elektronen stromen inderdaad van min naar plus Deze zijn negatief geladen, en bewegen dus van min naar plus. Want ongelijksoortige lading trekt elkaar aan en gelijksoortige lading stoot elkaar af.

Misvatting:
A: Correct. Stroomsterkte geeft aan hoeveel elektronen per seconde (eigenlijk lading per seconde) er door een draad stroomt.
B: De grootte van de spanning geeft aan hoeveel energie de elektronen dragen. Stel dat de draad een grote weerstand heeft, dan leidt een grote spanning niet meteen tot een grote stroomsterkte.
C: De stroomsterkte geeft aan hoeveel elektronen per seconde (eigenlijk lading per seconde) er door een draad stroomt. Lading op zichzelf zegt niets over de verplaatsing van die lading.
D: De grote van de geeft aan hoe moeilijk het is voor stroom om ergens doorheen te bewegen. Een grote weerstand geeft juist een kleine stroom.

Misvatting:
A: correct. De formule I=Qt is om te schrijven als Q=I∙t. En het aantal elektronen vind je door de totale lading te delen door de lading van één elektron 1,602∙10−19C. Vergelijk: Een leerling weegt 50 kg. Je hebt 1000 kg aan leerlingen. Dan heb je dus 1000 / 50 = 20 leerlingen.
B: Als geldt: I=Qt is dit omgeschreven Q=I∙t. Het omschrijven is hier onjuist gedaan. Het aantal elektronen vind je door de totale lading te delen door de lading van één elektron 1,602∙10−19C dat wordt hier wel goed gedaan.
C: De formule I=Qt is om te schrijven als Q=I∙t. Dit wordt hier goed gedaan. Het aantal elektronen vind je door de totale lading te delen door de lading van één elektron 1,602∙10−19C dat wordt hier niet goed gedaan er wordt vermenigvuldigd.
D: Als geldt: I=Qt is dit omgeschreven Q=I∙t. Het omschrijven is hier onjuist gedaan. Het aantal elektronen vind je door de totale lading te delen door de lading van één elektron 1,602∙10−19C dat wordt hier ook niet goed gedaan er wordt vermenigvuldigd.
Misvatting:
A: correct. De formule I=Q/t is om te schrijven als Q=I∙t. En het aantal elektronen vind je door de totale lading te delen door de lading van één elektron 1,602∙10^(−19)C. Vergelijk: Een leerling weegt 50 kg. Je hebt 1000 kg aan leerlingen. Dan heb je dus 1000 / 50 = 20 leerlingen.
B: Als geldt: I=Q/t is dit omgeschreven Q=I∙t. Het omschrijven is hier onjuist gedaan. Het aantal elektronen vind je door de totale lading te delen door de lading van één elektron 1,602∙10^(−19)C dat wordt hier wel goed gedaan.
C: De formule I=Q/t is om te schrijven als Q=I∙t. Dit wordt hier goed gedaan. Het aantal elektronen vind je door de totale lading te delen door de lading van één elektron 1,602∙10^(−19)C dat wordt hier niet goed gedaan er wordt vermenigvuldigd.
D: Als geldt: I=Q/t is dit omgeschreven Q=I∙t. Het omschrijven is hier onjuist gedaan. Het aantal elektronen vind je door de totale lading te delen door de lading van één elektron 1,602∙10^(−19)C dat wordt hier niet goed gedaan er wordt vermenigvuldigd.

De vragen en toelichtingen vallen onder een CC BY-SA 4.0 licentie: https://creativecommons.org/licenses/by-sa/4.0